Over conceptuele kunst bestaat het misverstand dat het de kunstenaar ontslaat van het (laten) uitvoeren van zijn werk en dat het zou gaan om gemakzucht en charlatanerie. Niets is minder waar. Het zijn juist conceptuele kunstenaars die zich nog zetten tot het ware monnikenwerk, vaak ook nog in een collectieve saamhorigheid. De godfather van de conceptuele kunst, Joseph Kosuth (1945), werkt met een vast bestand aan uitvoerend medewerkers – meer dan dertig in getal – om zijn concepten overal in de wereld te realiseren. De monumentale muurtekeningen van Sol LeWitt (1928-2007) werden door grote aantallen kunstenaars in opleiding en beginnende professionals in dagenlange werkperiodes uitgevoerd.
Overigens is het misverstand de wereld in geholpen door die andere voorman van de conceptuele kunst, Lawrence Weiner (1942), met zijn ‘Intentieverklaring’ uit 1968 waarin hij ‘met betrekking tot de verschillende manieren van gebruik’ van het concept stelt dat: 1.) de kunstenaar het werk zelf kan maken; 2.) het werk kan worden vervaardigd; 3.) het werk niet hoeft te worden uitgevoerd. In de kunstbeschouwing is de nadruk op die derde optie komen te liggen. Daarbij wordt voorbijgegaan aan het feit dat alleen al het in een nauwsluitende typografie aanbrengen van de teksten van Lawrence Weiner een uiterst inspannende en zorgvuldige technische effectuering vergt. De praktijk van de conceptuele kunstenaar bewijst vooral dat het kunstwerk als zodanig een gebruiksaanwijzing is, een handleiding voor het bestaan.
‘The Last Pages’ van Noëlle Cuppens is een ultiem conceptueel werk dat zijn beslag krijgt in de meest nauwgezette executie ervan. ‘Executie’ is hier het juiste woord, omdat in dit werk iets ten einde wordt gevoerd. Een conceptueel kunstwerk heeft een noodzakelijke grondslag en een onvermijdbare uitkomst. De wisselwerking tussen dat ideematige begin en de finale concretisering bestaat uit de uiteindelijke terechtstelling van het werk.
Kosuth heeft in 1965 de conceptuele kunst – die als terminologie al vanaf omtrent 1962 rondzong in de wereld van de beeldende kunst – geijkt met het werk ‘One and three chairs’. Hij presenteerde een houten stoel als object, een foto van een stoel en de beschrijving van een stoel in het woordenboek samen als tautologie: de stoel als zodanig, de afbeelding en de beschrijving ervan vallen samen. Dat bijeenkomen van de gewaarwordingen van parallelle fenomenen is de bevinding die Kosuth in 1969 poneerde in het essay ‘Art as Idea as Idea’ in zijn publicatie Art after Philosophy. Hij stelde dat de conceptuele kunst het alternatief was voor de filosofie, die volgens zijn opvatting ten einde liep.
Meer dan eens is vastgesteld dat in de geschiedenis van de beeldende kunst de verschijningsvorm van het kunstwerk voortdurend wordt hernomen in een andere gedaante. Dat geldt ook voor de conceptuele kunst. Kosuth zelf bijvoorbeeld stelt dat na het oeuvre van Marcel Duchamp (1887-1968) uit de jaren tien en twintig van de vorige eeuw, ieder kunstwerk conceptueel van aard is. Met evenveel gezag zou je dat over de betekenis van het werk van de dadaïst Kurt Schwitters (1887-1948) kunnen zeggen. Schwitters’ ‘Ursonate’ uit 1922 is een letterbeeld en klankcompositie ineen. ‘The Last Pages’ van Noëlle Cuppens is er door gevoed. In tegenstelling tot Schwitters brengt Cuppens geen oertaal en –klank voort, maar reduceert ze eloquentie en taalvaardigheid tot stilte en leegte. Beiden hanteren een lichtvoetigheid in de vorm en aard van de compositie die ze maken. Waar de ‘Ursonate’ een re-enactment is van de eerste uitingen van de mens om zich met klank en taal verstaanbaar te maken, is ‘The Last Pages’ van Cuppens een verbeelding van het wegsterven ervan in de verdampende conversatie tussen twee geliefden. Er blijft niets te zeggen over.
In andere opzichten is ‘The Last Pages’ ook een consequentie van het denken over het verschijnen en verdwijnen van de geschreven taal. Het werk toont een gestileerde verbeelding van fenomenen, objecten en overwegingen die zich niet in het imaginaire laten onderbrengen. Ze nemen een schijngestalte aan in een letterbeeld. Speelse taalomgang, die minstens zoveel stringente regelgevingen als vrije uitwerkingen kent, is terug te voeren op het allereerste schrift en door de eeuwen heen te vinden in de versvormen van de rederijkers tot de ollekebollekes van Drs. P (1919-2015), maar ook in de klankgedichten van Johnny van Doorn (1944-1991) en in tal van andere uitingen van visuele of concrete poëzie. In het geval van ‘The Last Pages’ zijn er referenties denkbaar aan Guillaume Apollinaire, I.K. Bonset, Paul van Ostaijen, Ernst Jandl, André Michaux, Jan Hanlo, Georges Perec, Italo Calvino, Jorge Luis Borges en anderen. Op een of andere wijze heeft Noëlle Cuppens haar verbeelding van ‘C’est tout’ het aanzien gegeven van een universeel, typografisch taalbeeld. De verklaring daarvoor ligt in de consequentie van de uitvoering met een min of meer willekeurige verzameling wrijfletters. Daarin krijgt de ruimte tussen de woorden meer betekenis dan de zichtbare tekens. Dat gebeurt in de tijd die deze leegte tussen de dingen in beslag neemt in ons denken. Wat je niet ziet, bepaalt het beeld.
‘The Last Pages’ is een werk dat zich als ingeving voordeed, een idee werd en vervolgens als concept ten uitvoer werd gebracht in een consequente inspanning door er in meditatieve sessies een vanzelfsprekende omgang mee te vinden. In dat proces, dat inspanning omzet in ontspanning, worden de letters en tekens die Cuppens overhoudt steeds onvolkomener, zodat er meer en meer gaten vallen tussen de zinnen, de woorden, de letters en de interpunctie. Er blijft niets over, zo goed als niets, een vleug, een zweem, maar wel het belangrijkste: die liefde voor de taal en het beeld waarmee je uitdrukking geeft aan wie je bent in betrekking tot de ander.
Als bijna alles al is gezegd en er nog maar weinig woorden over zijn die tussen geliefden moeten worden gebezigd voordat een van de twee sterft, valt de taal uiteen. Ieder woord is dan geserreerd. De taal wordt een reeks eilanden, onderling verbonden door een zeestroom die ze omspoelt, maar waarin het tussenliggende land verdronken is. Bij eb vallen er nog gebieden droog en komt er even iets tot leven dat al werd dood gewaand. Je bent een wadloper door de woorden die je met elkaar nog uitwisselen kunt.
Wat minder wordt krijgt zo steeds meer betekenis. Die beelden moeten letterlijk worden genomen. Ieder woord wordt een letter-lijk. Ieder woordspel wordt overbodig. ‘The Last Pages’ is een begraafplaats voor de letters die te veel zijn geworden. Alleen wat niet kan worden uitgesproken, wat stilzwijgend wordt aanvaard, doet er nog toe.
Het taalwerk van Noëlle Cuppens is een lagune, ieder woord verworden tot lacune. Er is een leeg gebied dat wordt overstroomd, een hiaat dat wordt ingevuld. Er komt hooguit iets ruïneus aan de oppervlakte. In die taal waad je door woorden die als verpulverd puin tussen je tenen wrikken.
Alex de Vries
2016
(Tekst The Last Pages)